Je hebt niet zomaar toegang tot de werkelijkheid. Het is niet zo dat je 's ochtends de ogen opendoet en dat dan de hele wereld met alle zin en betekenis zomaar aan je voeten ligt. Je moet de werkelijkheid, wat dat ook is, een vorm en een betekenis geven. Zonder ideeën en veronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit zou alles vormeloos en zinloos zijn. Mijn schilderijen zie ik als middelen: uitgangspunten voor onontbeerlijke constructies over de werkelijkheid en wat ons in die werkelijkheid zou kunnen inspireren en motiveren.
Ik schilder een lucht of een ruimte soms alsof het een stroperige of honingachtige vloeistof is. Ik wek de suggestie van diepte en lok de blik van de toeschouwer die diepte in, maar tegelijkertijd voeg ik allerlei elementen in die het perspectief en de illusie van ruimtelijkheid teniet doen.
Dat doe ik om de toeschouwer te laten zien dat het uiteindelijk allemaal verf is. De toeschouwer, en ikzelf trouwens ook, is daardoor gedwongen te schakelen: van het bekijken van een figuratief beeld naar het besef dat het uiteindelijk niet helemaal is wat het lijkt. Bijvoorbeeld een stel strepen dat ogenschijnlijk een steiger vormt en waardoor je van een paar vlekken eromheen plotseling een huis maakt dat erachter staat.
De toeschouwer moet even uit de illusie stappen, maar er dan toch weer door worden verleid. Het bekijken van een schilderij moet een spel zijn waar liefst geen einde aan komt.